Jacques Mertens, Peutz

Zelfsluitendheid en onderhoud van branddeuren | Column: Ir. Jacques Mertens, Peutz

Ir. Jacques Mertens is Senior adviseur brandveiligheid bij Peutz. Hij schrijft met regelmaat columns waarin hij zijn kennis op het gebied van brandveiligheid deelt.

Onderhoudsaspecten

Na alle discussies over rookwerendheid is het wel eens aardig om een minder mistig onderwerp bij de horens te vatten. Ik wil eens kijken naar een paar onderhoudsaspecten. Daarmee bedoel ik niet dat zo nu en dan een slot of de scharnieren moeten worden gesmeerd, of een deur opnieuw geschilderd. Het gaat me om de (brand)veiligheid die een brand- of rookwerende deur moet garanderen.

Het is immers leuk en aardig om te weten dat een nieuwe deur (mits correct geplaatst natuurlijk) aan de eisen voldoet, maar is dat na een jaar of wat ook nog het geval? Gaat dat ‘vanzelf’ of moet je daar als gebruiker nog wat aan doen? En, ook niet onbelangrijk, wie is er eigenlijk voor verantwoordelijk dat een deur goed blijft functioneren?

Zelfsluitendheid

Als we ons beperken tot een brandwerende of rookwerende deur, dan spelen een aantal voorzieningen een rol. Zo’n deur moet bij brand vanzelf sluiten, dus er moet een mechanisme aanwezig zijn dat daarvoor zorgt.

Omdat het in de praktijk niet altijd handig is als een deur steeds sluit is er vaak ook een ‘vastzetinrichting’ aanwezig. Een kleefmagneet heeft daarbij een sterke voorkeur boven een wig (of prullenbak), omdat een kleefmagneet (in tegenstelling tot die wig) bij een brandmelding de deur vrij kan geven.

Er zal een vorm van regulier onderhoud nodig zijn om te garanderen dat die kleefmagneet en brandmeldinstallatie blijvend functioneren, ‘vanzelf’ gaat dat niet. Maar hoe vaak is dat dan, wie zou dat moeten doen en wie is er uiteindelijk verantwoordelijk voor dat het ook gebeurt?

Onderhoudsfrequentie

Het antwoord op de eerste vraag is doorgaans terug te vinden in het onderhoudsschema dat de leverancier van de deur, de dranger en/of de vastzetinrichting kan aanleveren. Maar er is ook informatie te halen uit Europese normen als bijvoorbeeld NEN-EN 14637. Die norm
gaat over ‘elektrisch gestuurde openstandhouders’. In bijlage E is daar omschreven dat bij voorkeur elke drie maanden een controle op de goede werking van de installatie plaats zou moeten vinden. Daarbij moet de openstandhouder worden gecontroleerd, maar moet ook
worden gecontroleerd of de deur bij het loslaten zelfstandig en deugdelijk sluit.

Daarnaast geeft de norm aan dat er (bij voorkeur jaarlijks) een controle moet worden uitgevoerd waarbij tevens wordt gekeken naar de interactie met andere installaties: werkt bijvoorbeeld de aansturing
vanuit de brandmeldcentrale nog naar behoren. Voor allerlei vergelijkbare voorzieningen (denk aan vrijloopdrangers, elektrisch werkende schuifdeuren etc.) geldt natuurlijk hetzelfde.

Overigens: zodra het mechanisme gebruik maakt van elektrische energie moet er een vorm van noodstroom zijn zodat ook bij spanningsuitval de deur netjes kan sluiten. Ook dat moet natuurlijk worden gecontroleerd.

Wie is er verantwoordelijk?

Antwoord op de laatste vraag, wie is er verantwoordelijk, is te vinden in het BB en BBL: verantwoordelijk is de gebouweigenaar en/of gebruiker. Die doet er dus goed aan om een ter zake kundige partij (vaak de fabrikant) uit te nodigen om ten minste dat jaarlijkse onderhoud te organiseren.

De tussenliggende controle kan doorgaans prima door de eigen gebouwbeheerder worden uitgevoerd. Daarmee is tenslotte ook de tweede vraag beantwoord, gelukkig nog net binnen de beschikbare ruimte voor deze column.

Ir. Jacques Mertens, Senior Adviseur Brandveiligheid Peutz

 

Download hier de column als pdf document

;